|
|
1 Wat van onderstaande is geen doel van structuur? |
|
Een gezamenlijk doel voor de organisatie creëren
|
|
De sociale voldoening van organisatiedoelen
|
|
Fflexibiliteit om op toekomstige vereisten en ontwikkelingen te kunnen reageren en veranderende omgevingsinvloeden te kunnen opvangen
|
|
De rendabele en efficiënte prestatie van de organisatie en een optimaal gebruik van beschikbare middelen
|
|
|
2 De aanhangers van de sociale benadering zijn: |
|
Voorstander van een structuur die individuen controleert
|
|
Kritisch op de nadruk op de formele structuur
|
|
Voorstander van een structuur die besluitvorming overlaat aan de hogere niveaus in de hiërarchie.
|
|
Aanhangers van de formele structuur
|
|
|
3 Het mogelijk om naar organisaties te kijken in termen van verschillende niveaus in de hiërarchische structuur. Deze zijn: |
|
Technisch, supervisie, gemeenschappelijk
|
|
Operationeel, supervisie, management
|
|
Technisch, management, gemeenschappelijk
|
|
Operationeel, management, gemeenschappelijk
|
|
|
4 Welk niveau houdt zich bezig met specifieke operationele activiteiten en de uitvoering van afzonderlijke taken? |
|
Management
|
|
Supervisie
|
|
Technisch
|
|
Gemeenschappelijk
|
|
|
5 Welk niveau houdt zich bezigt met algemene doelstellingen en het werk van de organisatie als geheel? |
|
Gemeenschappelijk
|
|
Technisch
|
|
Management
|
|
Supervisie
|
|
|
6 Waar houdt het managementniveau zich mee bezig? |
|
De selectie van operationele activiteiten
|
|
De coördinatie en integratie van werk op het technische niveau
|
|
Algemene doelstellingen en het werk van de organisatie als geheel
|
|
De specifieke operationele activiteiten en de uitvoering van afzonderlijke taken
|
|
|
7 Volgens Peter Drucker is het eind van de hiërarchie onzin. |
|
Niet waar
|
|
Waar
|
|
|
8 Taakfuncties: |
|
Zijn niet gericht op specifieke en definieerbare doelen maar zijn een intrinsiek onderdeel van het managementproces.
|
|
Zijn niet direct toerekenbaar voor de uitvoering van een sepcifieke eindtaak
|
|
Zijn de essentiële functies van de organisatie die verband houden met de daadwerkelijke afwikkeling van het productieproces
|
|
Worden slechts uitgevoerd door de technische staf.
|
|
|
9 De meest gebruikte basis voor het indelen van activiteiten gebeurt volgens |
|
Specialisatie
|
|
Geografisch gebied
|
|
Aard van het uitgevoerde werk
|
|
Product of dienst
|
|
|
10 Wat is een voordeel van centralisatie? |
|
Verhoogde reactie op lokale omstandigheden
|
|
Biedt mogelijkheden voor training en ontwikkeling van managemers
|
|
Heeft vaak een positieve uitwerking op motivatie en tevredenheid
|
|
Beter gebruik van specialisaties waaronder betere faciliteiten en apparatuur
|
|
|
11 Wat gebeurt er wanneer de span of control te groot is? |
|
Het wordt lastig om ondergeschikten effectief aan te sturen
|
|
Communicatie kan er onder lijden
|
|
Er is een coördinatie- en consistentieprobleem bij besluitvorming
|
|
Administratiekosten nemen toe
|
|
|
12 Kleine spans of control: |
|
leiden ertoe dat aanpassingen aan veranderingen langzaam gaan
|
|
kunnen mogelijkheden voor promotie beperken
|
|
leiden tot nieuwe autoriteitsniveau die een onnodig lange gezagsketen creëren
|
|
kunnen de gezagsketen verkleinen
|
|
|
13 De scalaire keten zorgt voor: |
|
Een bepaling of de organisatie vlak of spits is
|
|
De algehele piramidevorm van de organisatie
|
|
De verticale gradaties van autoriteit en verantwoordelijkheid
|
|
De horizontale gradaties van autoriteit en verantwoordelijkheid
|
|
|
14 Wat is een nadeel van vlakkere structuren? |
|
Kleinere spans of control
|
|
Belemmering van de stroom van effectieve communicatie tussen topmanagement en het personeel
|
|
Minder participatie
|
|
Wantrouwen in het management
|
|
|
15 In lijnrelaties stroom het gezag: |
|
Horizontaal door de structuur
|
|
Verticaal door de structuur
|
|
Naar mensen op hetzelfde organsiatieniveau en met dezelfde verantwoordelijkheid
|
|
In lijn met contact en specialisatie
|
|
|
16 Latere relaties bestaan: |
|
aan de top van de gezagsketen en neerwaarts
|
|
tussen mensen in verschillende departementen of secties, met name tussen mensen op hetzelfde organisatieniveau
|
|
tussen mensen in specialistische of adviserende posities
|
|
tussen de stafmedewerkers die een poortwachtersrol vervullen
|
|
|
17 Een matrixstructuur gebruikt: |
|
gezags- en verantwoordelijkheidsstromen in twee richtingen, van boven naar beneden en van beneden naar boven
|
|
eenrichtingsstroom van autoriteit en verantwoordelijkheid, van boven naar beneden
|
|
adhoc gezags- en verantwoordelijkheidsstromen
|
|
in twee richtingen lopende gezagsstromen, naar boven, naar beneden en horizontaal door de organisatie
|
|
|
18 Wat geeft een organogram weer? |
|
Hoe werk is verdeeld en hoe activiteiten zijn gegroepeerd op een bepaald moment
|
|
Hoe werk is verdeeld, hoe activiteiten zijn gegroepeerd en de namen van de werknemers
|
|
Hoe werk binnen de organisatie is verdeeld
|
|
Gedetailleerde beschrijvingen van alle functies
|
|
|
De antwoordkeuzemogelijkheden in deze oefening worden bij het openen van deze pagina telkens in een nieuwe, willekeurige volgorde weergegeven
|