Interne analyse; organisatiediagnose
Multiplechoicevragen


1    

Welk antwoord past niet in onderstaand rijtje kenmerken? Sterke punten (of voordelen) van de lijnorganisatie zijn:
de know-how in de stafafdeling(en)
relatief geringe organisatiekosten
eenvoudige organisatorische opzet
snelle besluitvorming is (in principe) mogelijk


2    

Welk antwoord hoort niet in onderstaand rijtje thuis? Zwakke punten (of nadelen) van de lijnorganisatie zijn:
arbeidsverdeling vindt in vrij geringe mate plaats
weinig flexibiliteit vanwege de hiërarchische organisatie
duidelijk toezicht op het bedrijfsproces
de topmanager is zwaar belast (hij weet alles)


3    

Welk antwoord hoort niet in onderstaand rijtje thuis? Zwakke punten (of nadelen) van de lijn-/staforganisatie zijn:
stafleden gaan opdrachten aan de werkvloer geven
de stafleden zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten van hun adviezen
de arbeidsverdeling, en de herkenbaarheid ervan, wordt bevorderd
de lijn wordt (te) afhankelijk van de staf


4    

Welk antwoord hoort niet in onderstaand rijtje thuis? Sterke punten (of voordelen) van de lijn-/staforganisatie zijn:
stafspecialisten kunnen op alle niveaus binnen de organisatie worden ingeschakeld
handhaving van de eenheid van bevel
de topmanager hoeft geen allesweter te zijn
de stafleden zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten van hun adviezen


5    

Welk antwoord hoort niet in onderstaand rijtje thuis? Een matrixorganisatie wordt gekenmerkt door:
dat tijdens de projectuitvoering de medewerkers verantwoording schuldig zijn aan de projectleider
het per definitie ontbreken van een permanente structuur
dat in het geval van een project niet een 36-urige werkweek omvat en/of de projectleider relatief weinig bevoegdheden heeft, meerdere medewerkers periodiek twee (of zelfs 3 soorten) bazen kunnen hebben
een mix van productieafdelingen en projecten


6    

Welk antwoord is fout? Een matrixstructuur wordt gekenmerkt door:
tamelijk zelfstandige afdelingen, iedere afdeling geleid door een chef
afstemmings- en besluitvormingproblemen tussen afdelingen, waardoor vaak projectgroepen in het leven (moeten) worden geroepen
de werkzaamheden van de afdelingen zijn onderling aan elkaar gekoppeld, dat wil zeggen de werkzaamheden van de ene afdeling zijn afhankelijk van de werkzaamheden van de andere afdeling
heldere, éénduidige afspraken ten aanzien van de inzetbaarheid van medewerkers binnen de organisatie, bijvoorbeeld met betrekking tot detachering


7    

Hieronder staan twee uitspraken:
I. Matrixorganisaties bestaan alleen uit zelfstandige productieafdelingen en tref je binnen één gebouw aan, bijvoorbeeld in een fabriek
II. Matrixorganisaties worden gekenmerkt door problemen ten aanzien van de bevoegdhedenverdeling tussen de verschillende soorten bazen

Welk antwoord is goed:

I is juist en II is onjuist
I is onjuist en II is juist
I en II zijn onjuist
I en II zijn juist


8    

Welk antwoord is fout? Voorbeelden van ‘primaire processen of primaire activiteiten’ zijn:
personeelswerk (door de afdeling P&O)
inkoopactiviteiten
verkoopactiviteiten
activiteiten met betrekking tot de ‘after sales’, nazorg/service


9    

Welk antwoord is fout? Voorbeelden van ‘secundaire processen of activiteiten’ zijn:
de activiteiten van de receptie
de activiteiten van de Technische Dienst
de activiteiten van de financiële administratie
marketingactiviteiten


10    

Welk antwoord hoort niet in onderstaand rijtje thuis? Een organisatie is als een ‘sociaal systeem’ te beschouwen. De drie basisbegrippen welke bij ‘sociaal systeem’ behoren zijn:
Human Resource Management (HRM)
de communicatie als intermediair tussen structuur en cultuur
het structuurdeel/-aspect van het sociale systeem
het cultuurdeel/-aspect van het sociale systeem


11    

Welk antwoord is fout? Onderstaande factoren werken sterk door naar de organisatiestructuur:
de mate van geografische spreiding
de aard en de hoeveelheid producten welke worden geleverd
de aard van het/de productieproces(sen)
de inhoud van het personeelsbeleid


12    

Welk antwoord past niet in onderstaand rijtje kenmerken? Een mechanistische organisatie wordt gekenmerkt door:
een (vrij) stabiele omgeving
een nauwgezette arbeids-/taakverdeling
de leidinggevende is zich ervan bewust dat hij niet alleen alles kan oplossen
een hiërarchische opzet en een gecentraliseerde besluitvorming


13    

Welk antwoord past niet in onderstaand rijtje kenmerken? Een organistische organisatie wordt gekenmerkt door:
het individuele prestatiegedrag van de organisatieleden wordt benadrukt
er wordt veel gewerkt met horizontaal georganiseerde groepen
delegatie van TVB binnen de organisatie
een onstabiele (dynamisch en complex) omgeving


14    

Er volgen nu twee stellingen:

I. De ‘informele organisatie’ telt niet mee in de organisatiewetenschap en -kunde.
II. De organisatiestructuur/’blauwdruk’ geeft de door het management vastgestelde positie aan die een individuele functionaris binnen een arbeidsorganisatie inneemt c.q. moet innemen. Tevens wordt bijvoorbeeld ‘de blauwdruk’ de aard/inhoud van het werk, dat de desbetreffende functionaris moet doen, duidelijk beschreven.

Welk antwoord is goed:

I en II zijn goed
I is fout en II is goed
I en II zijn fout
I is goed en II is fout


15    

Er volgen nu twee stellingen:

I. De organisatietop wil graag dat in een onstabiele omgeving de organisatie qua werkzaamheden ‘horizontaal differentieert’, dit omdat het routinegedrag en efficiënt werken van de medewerkers bevordert.

II. Communicatie binnen organisaties/afdelingen is (direct en indirect) niet relevant voor structuurvorming.

Welk antwoord is goed:

I en II zijn goed
I en II zijn fout
I is goed en II is fout
I is fout en II is goed


16    

Scientific Management (grondlegger: Frederick Taylor) legt het accent op:
arbeid(ers) als ‘menselijk kapitaal’
wensen en behoeften van medewerkers in arbeidsorganisaties in relatie tot de werkomstandigheden
mensen binnen structuren
arbeidsverdeling en specialisatie


17    

Welk antwoord is fout?
In de theorie staan enkele belangrijke, veel voorkomende zogenaamde ‘structuurdilemma's’, waarmede het management wordt geconfronteerd, centraal. Deze structuurdilemma's hebben betrekking op:

de gewenste organisatiestructuur
de schaalgrootte van de organisatie(-onderdelen)
de mate van (de-)centralisatie van de organisatie (en van de TVB)
de dagelijkse controlemechanismen van het lager management op werkvloerniveau


18    

Er volgen nu twee beweringen:

I. Een ‘volgens het boekje’ uitgevoerde ‘organisatiediagnose’ heeft niet alleen een curatieve maar ook een voorspellende/preventieve waarde.
II. In de theorie wordt als leidraad voor de analyse en verandering van organisaties een stappen model gebruikt. De stap ‘visie en strategie bepalen’ is één van deze stappen.

Welk antwoord is goed:

I is goed en II is fout
I en II zijn goed
I en II zijn beide fout
I is fout en II is goed


19    

Welk antwoord is fout?
‘Efficiëntie’ is:

een gegeven doel met een geringere hoeveelheid van een gegeven middel bereiken
met een gegeven hoeveelheid van een middel een grotere hoeveelheid van het doel te bereiken
de doelmatigheid bij het gebruik van een middel
de mate waarin een bepaald middel is afgestemd op de behoeften en wensen van de klanten, dat wil zeggen doelgericht (marktgericht, klantgericht) is


20    

Welk antwoord is goed?
‘Effectiviteit’ is:

de mate waarin een bepaald middel bijdraagt tot het bereiken van een bepaald doel
de doelmatigheid bij het gebruik van een middel
met een gegeven hoeveelheid van een middel een grotere hoeveelheid van het doel te bereiken
een gegeven doel met een geringere hoeveelheid van een middel te bereiken


21    

Welk antwoord is fout (hoort niet in onderstaand rijtje thuis)? De vier hoofdschalen/-componenten van het DIVO/DIVA meetinstrument (Cozijnsen en Vrakking, 1995) zijn:
innovatiebeleid
innovatiebereidheid
decentralisatie
veranderingscapaciteit/-vermogen


22    

Welke hoofdcomponent past niet in onderstaand rijtje?
Cozijnsen en Vrakking hebben in 1995 een organisatie diagnose-instrument ontwikkeld. Welke (hoofd-)component staat niet expliciet in het model maar speelt uiteraard wel een zeer belangrijke rol:

de organisatiestructuur
de strategievorming
human resources (management)
de financiën


23    

Nu volgen twee uitspraken:

I. Het door Cozijnsen en Vrakking (1995) ontwikkelde meetinstrument met betrekking tot ‘het vermogen tot organisatieaanpassing’ wordt normaliter toegepast nadat een in de praktijk uitgeprobeerde veranderstrategie niet succesvol is gebleken.
II. Door Cozijnsen en Vrakking (1995) is een meetinstrument met betrekking tot het aanpassings-/innovatievermogen van organisaties ontwikkeld. Hierbinnen is de ‘strategiecomponent’ de belangrijkste.

Welk antwoord is goed:

I en II zijn beide fout
I is goed en II is fout
I en II zijn beide goed
I is fout en II is goed


24    

Er volgen nu twee beweringen:

I. Bij het ontwikkelen van zijn configuratietheorie (eind jaren zeventig) heeft Mintzberg bewust een belangrijke bijdrage willen leveren inzake de theorievorming met betrekking tot ‘weerstand tegen verandering’.
II. Een passieve OR is (ook) een ‘actor’.

Welk antwoord is goed:

I is fout en II is goed
I is goed en II is fout
I en II zijn fout
I en II zijn goed


25    

Welk antwoord is het beste (= meest goed)?
Alvorens het (top-)management de beslissing neemt om in (een onderdeel van) de organisatie veranderingen aan te brengen moet het (top-)management als eerste:

nagaan of de geplande verandering wel bij werkvloer en middenkader haalbaar is (in verban met weerstand tegen verandering)
direct inhoudelijk (laten) onderzoeken wat er precies moet worden veranderd
(laten) onderzoeken wat de mogelijkheden/capaciteiten van de organisatie zijn om de gewenste veranderingen effectief door te voeren (= het bepalen van de ‘verandercapaciteit’ van de organisatie)
nagaan of er überhaupt wel sprake is van één of meer benoembare/aanwijsbare knelpunten/problemen binnen de organisatie of afdeling, en zo ja, wat de onderlinge afhankelijkheden zijn


26    

Welk antwoord is fout?
Heeft het topmanagement besloten tot het (laten) uitvoeren van een preventieve organisatiediagnose dan wordt daarin met name aandacht besteed aan:

de organisatiestructuur
de bestaande knelpunten
de technostructuur
het feitelijk ontplooide gedrag (van medewerkers en managers)


27    

Welk antwoord is fout?
Heeft het topmanagement besloten tot het (laten) uitvoeren van een preventieve organisatiediagnose dan wordt daarin met name aandacht besteed aan:

de technostructuur
de bestaande knelpunten
de organisatiestrategie
de attitude, mentaliteit van de medewerkende


28    

Welk antwoord is goed?
Bij de zogenaamde ‘preventieve doorlichting’ wordt:

alleen naar de interne sterkten en zwakten van de organisatie/afdeling gekeken
alleen naar de oorzaken van geconstateerde knelpunten, of van een ongewenste situatie/ontwikkeling, binnen de organisatie/afdeling, gekeken
naar de externe kansen en bedreigingen, in relatie tot het aanpassingsvermogen respectievelijk het weerstandsvermogen van de organisatie, gekeken
naar de oorzaken van geconstateerde knelpunten, naar een ongewenste situatie/ontwikkeling, en naar externe ontwikkelingen gekeken, voor zover deze concrete gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering


29    

Welk antwoord is goed?
De vorm van doorlichting die specifiek gebruikt wordt om de stand van zaken van een veranderingsproject op een bepaald moment vast te stellen, noemen we:

de curatieve doorlichting
de diagnostische doorlichting
de evaluerende doorlichting
de preventieve doorlichting


30    

Welk antwoord is goed?
Bij de zogenaamde ‘curatieve doorlichting’ (lijkt op conditie onderzoek) wordt:

naar de oorzaken van geconstateerde knelpunten, of van een ongewenste situatie/ontwikkeling, en externe ontwikkelingen voor zover deze concrete gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering
alleen naar de interne sterkten en zwakten van de organisatie/afdeling gekeken
alleen naar de oorzaken van geconstateerde knelpunten, of van een ongewenste situatie/ontwikkeling, binnen de organisatie/afdeling, gekeken
naar de interne sterkten, zwakten en de externe bedreigingen gekeken


31    

Welk antwoord is fout?
De vier ‘invalshoeken’ voor organisatiediagnose zijn:

het interne processenmodel
het open systeemmodel
het human relationsmodel
het interne diagnosemodel


32    

Welk antwoord is goed?
Het ‘open systeemmodel/invalshoek’ legt sterk de nadruk op bepaalde functioneringsaspecten van de organisatie. Eén van deze aspecten is:

de flexibiliteit van de organisatie
de interne communicatie en informatie
de arbeidsmotivatie van de medewerkers
de formulering van (productie)doelen en planning


33    

Welk antwoord is goed?
Het ‘human relations model’ legt sterk de nadruk op bepaalde functioneringsaspecten van de organisatie. Eén van deze aspecten is:

de arbeidsmotivatie van de medewerkers
de interne communicatie en informatie
de externe gerichtheid van de organisatie
de formulering van (productie)doelen en planning


34    

Welk antwoord is goed?
Binnen het ‘human relations model’ staan de volgende ‘gezondheidscriteria’ centraal:

samenwerking en arbeidsmotivatie
productiviteit, winst en groei
communicatie, flexibiliteit en doelbepaling
efficiëntie en effectiviteit


35    

Welk antwoord is goed?
Het ‘rationele doelenmodel’ legt sterk de nadruk op bepaalde functioneringsaspecten van de organisatie. Eén van deze aspecten is:

de arbeidsmotivatie van de organisatiemedewerkers
de externe gerichtheid van de organisatie
de interne communicatie en informatie
de formulering van (productie-)doelen en planning


36    

Welk antwoord is goed?
Het ‘intern processenmodel’ legt sterk de nadruk op bepaalde functioneringsaspecten van de organisatie. Eén van deze aspecten is:

de formulering van (productie-)doelen en planning
de arbeidsmotivatie van de organisatiemedewerkers
de interne communicatie en informatie
de externe gerichtheid van de organisatie


37    

Welk antwoord is goed?
De begrippen ‘input’, throughput’ en output’ zijn kenmerkend voor de:

rationele doel benadering/invalshoek
human relations benadering/invalshoek
open systeem benadering/invalshoek
human resources benadering/invalshoek


38    

Welk antwoord is goed?
In het boek wordt over o.a. ‘beoordelingscriteria met betrekking tot het functioneren/de prestaties van organisaties’ geschreven. Deze criteria worden besproken in het verlengde van:

de vier ‘invalshoeken voor organisatiediagnose’
de klok van Handy
de organisatiecultuurtypologie van Harrison
de SWOT-analyse


39    

Welk antwoord is goed?
Het INK model heeft meerdere functies, n.l.:

het kan als een organisatie ontwikkelingsmodel worden gebruikt
het kan als een aansturingsmodel door het hoger (en lager) management worden gebruikt
het kan als een model voor organisatiedoorlichting/-diagnose worden gebruikt
de antwoorden a, b en/of c zijn goed


40    

Nu volgen twee uitspraken:
I. De benadering van organisaties door Harrison, vanuit diagnostisch oogpunt, wordt gekenmerkt door het onderscheiden van drie (diagnose-)niveaus binnen organisaties en het hanteren van een zogenaamde ‘open systeem benadering’.
II. Een sterk punt van het INK-model is dat het sterk rekening houdt met de 9 factoren welke op ‘individueel medewerkerniveau op de werkvloer’ spelen.

Welk antwoord is goed?

I en II zijn beide goed
I is fout en II is goed
I is goed en II is fout
I en II zijn beide fout


41    

Welk antwoord is fout?
Hoe het zit met de cultuur van een organisatie of afdeling kunnen we (subjectief) meten met behulp van zogenaamde ‘cultuurmeetinstrumenten’. Vier cultuurmeetinstrumenten zijn o.a.:

het Multifocusmodel
het model van Bates
de (beschrijvingen van) cultuurtypologie van Harrison
het model van Kurt Lewin


42    

Welk antwoord is juist?
Drie van de vier onderstaande begrippen hangen onderling sterk samen. Deze cluster van drie begrippen heeft een minder sterke samenhang met het vierde begrip. Welk begrip is dit vierde begrip?

mensvisie
organogram/blauwdruk
(stijl van) leidinggeven
organisatiecultuur


43    

Welk antwoord is fout?
Harrison onderscheidt de volgende vier organisatieculturen:

de rolcultuur
de evenwichtscultuur
de machtscultuur
de taakcultuur


44    

Welk antwoord is goed?
De ‘machtscultuur’ kan je in principe in elke organisatie tegenkomen, maar kom je het vaakst tegen in de volgende configuratie (van Mintzberg):

de adhocratie
de divisie organisatie
de professionele organisatie
de simpele structuur (ondernemers- of pioniersorganisatie)


45    

Welk antwoord is goed?
De ‘rolcultuur’ kan je in principe in elke organisatie tegenkomen, maar kom je het vaakst tegen in de volgende configuratie (Mintzberg):

de professionele organisatie
de machinebureaucratie
de divisie organisatie
de adhocratie


46    

Welk antwoord is goed?
De ‘individu- of persoonscultuur’ kan je in principe in elke organisatie tegenkomen, maar in welke configuratie (Mintzberg) komt hij het meeste voor:

de simpele structuur (pioniers-/ondernemersorganisatie)
de machinebureaucratie
de divisieorganisatie
de professionele organisatie


47    

Welk antwoord is goed?
De ‘taakcultuur’ kan je in principe in elke organisatie tegenkomen, maar in welke configuratie komt hij het vaakst voor:

de divisieorganisatie
de machinebureaucratie
de adhocratie
de professionele organisatie


48    

Welk antwoord is fout?
De rolcultuur is effectief als er sprake is van (= voorwaarden):

een stabiele omgeving
een monopoliesituatie (van de leverancier)
een korte levensduur van het product
een bureaucratische organisatie


49    

Welk antwoord is goed?
De kreet ‘als een spin in het web’ komen we tegen bij de volgende cultuur:

de individu-/persoonscultuur
de taakcultuur
de rolcultuur
de machtscultuur


50    

Welk antwoord is goed?
In welke cultuur, van de vier volgende, gaat ‘effectiviteit’ meestal boven ‘efficiëntie’:

de persoons-/individucultuur
de machtscultuur
de rolcultuur
de taakcultuur


51    

Welk antwoord is goed?
In welke cultuur worden de organisatiedoelstellingen in feite als ondergeschikt aan de persoonlijke doelstellingen beschouwd:

de taakcultuur
de individu-/persoonscultuur
de machtscultuur
de rolcultuur


52    

Hier volgen twee stellingen:

I. Een cultureel systeem is ‘Een min of meer duurzaam samenhangend geheel van waarden, normen, verwachtingen en doelstellingen’
II. Een sociaal systeem is ‘Een betrekkelijk duurzaam geheel van sociale betrekkingen en verhoudingen’

Welk antwoord is goed:

I is onjuist en II is juist
I en II zijn juist
I is juist en II is onjuist
I en II zijn onjuist


53    



De antwoordkeuzemogelijkheden in deze oefening worden bij het openen van deze pagina telkens in een nieuwe, willekeurige volgorde weergegeven