|
|
1 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke nadelen van grootschaligheid zijn:
|
|
|
overspecialisatie (= superspecialisatie)
|
|
|
er ontstaat een te grote afstand tussen topmanagement (beleid) en werkvloer (uitvoering)
|
|
|
de organisatie wordt onpersoonlijker en onoverzichtelijker
|
|
|
de efficiëntie neemt sterk af
|
|
|
2 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke voordelen van ‘grootschaligheid’ zijn:
|
|
|
het appelleert aan het groeistreven van het (top-)management
|
|
|
het kan tot een betere integrale aansturing en bestuurbaarheid leiden
|
|
|
de effectiviteit neemt toe
|
|
|
het geeft betrokkenen meer loopbaanmogelijkheden
|
|
|
3 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke voordelen van ‘kleinschaligheid’ zijn:
|
|
|
het beantwoord aan de sociale behoeften van medewerkers
|
|
|
de efficiëntie neemt toe
|
|
|
het vergroot de motivatie van het uitvoerend management; meer kansen voor ondernemerschap en innovatie
|
|
|
vermindering van de bureaucratie
|
|
|
4 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke nadelen van ‘kleinschaligheid’ zijn:
|
|
|
(intern) minder mobiliteits- en loopbaanmogelijkheden voor medewerkers
|
|
|
(een te grote versterking) van de eigen cultuur, welke tot intolerantie en isolatie kan leiden
|
|
|
minder, of te weinig specialisatie
|
|
|
minder kansen voor ondernemerschap en innovatie
|
|
|
5 |
Welk antwoord is fout?
Wil ‘kleinschaligheid binnen grootschaligheid’ effectief zijn dan zijn enkele belangrijke voorwaarden:
|
|
|
dat de unit zijn activiteiten concentreert op een bepaalde geografische plaats
|
|
|
op centraal niveau is bepaald dat er sprake is van zogenaamde ‘gedwongen winkelnering’
|
|
|
een redelijke mate van autonomie (voldoende TVB) voor de organisatorische eenheden/units
|
|
|
dat de units over een eigen, decentraal budget beschikken (om bijvoorbeeld stafmensen in te huren)
|
|
|
6 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke voordelen van ‘decentralisatie’ zijn:
|
|
|
professioneel hobbyisme van superspecialisten in de staven wordt teruggedrongen
|
|
|
de communicatielijnen zijn korter, er zijn snellere en betere kontakten tussen management en werkvloer mogelijk
|
|
|
de (autonome) groei van ondersteunende staven, en dus de overhead, wordt in principe minder
|
|
|
de efficiëntie binnen het primaire proces wordt hoger
|
|
|
7 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke nadelen van ‘decentralisatie’ zijn:
|
|
|
de efficiëntie binnen het primaire proces wordt minder
|
|
|
de productkwaliteit neemt in de meeste gevallen af
|
|
|
de investerings- en afschrijvingskosten nemen toe
|
|
|
medewerkers hebben binnen de eigen unit minder loopbaanmogelijkheden
|
|
|
8 |
Welk antwoord is fout?
Enkele belangrijke voordelen van ‘decentralisatie’ zijn:
|
|
|
de besluitvorming tussen centraal en decentraal management gaat sneller
|
|
|
‘corporate image’ wordt beter
|
|
|
er vindt in de meeste gevallen een vermindering van niet-productieve uren plaats
|
|
|
de TVB zijn duidelijker
|
|
|
9 |
Welk antwoord is goed?
De zogenaamde ‘optie criteria matrix’ (ook wel ‘besluitvormingsmatrix’ genoemd) wordt ingevuld met als doel te bepalen:
|
|
|
hoe goed of slecht de organisatie functioneert
|
|
|
welke organisatiestructuur het beste past bij de vastgestelde organisatiestrategie
|
|
|
welke strategische opties in het organisatie-/businessplan kunnen worden opgenomen en verder moeten worden uitgewerkt
|
|
|
het ‘verandervermogen’ van de organisatie
|
|
|
10 |
Welk antwoord is fout?
Enkele essentiële voorwaarden om effectief met Business Units te kunnen werken zijn:
|
|
|
decentrale beheers-/controlesystemen (primair met betrekking tot kwaliteit)
|
|
|
een bijpassende organisatiecultuur
|
|
|
een kleine maar deskundige ondersteunende staf
|
|
|
nauwkeurig ingevuld integraal strategisch beleid op centraal niveau
|
|
|
11 |
Nu volgen twee beweringen:
I. De toename van de performance van de organisatie richting klant is de laatste jaren in de eerste plaats verricht met behulp van de Human Resources gedachte. Dat betekent dat een fors beroep op het innoverend vermogen van dergelijke organisaties wordt gedaan. De belangrijkste voorwaarde is dat de TVB worden gecentraliseerd.
II. Binnen een onderneming met Business Units zijn de cruciale activiteiten van het decentrale management het definiëren van de doelgroepen en het hierop afstemmen van de productie.
Welk antwoord is goed:
|
|
|
I is goed en II is fout
|
|
|
I is fout en II is goed
|
|
|
I en II zijn fout
|
|
|
I en II zijn goed
|
|
|
12 |
Er volgen twee uitspraken:
I. in de basisgedachte van ‘Management by Objectives’ (MbO) is (te) veel van de theorie X van McGregor terug te vinden
II. Bij MbO wordt de organisatie gezien als een hiërarchie van doelstellingen.
Welk antwoord is goed?
|
|
|
I en II zijn fout
|
|
|
I is fout en II is goed
|
|
|
I en II zijn goed
|
|
|
I is goed en II is fout
|
|
|
13 |
Er volgen nu twee uitspraken:
I. MbO heeft primair als doelstelling de manager te ontlasten van een grote hoeveelheid routinematige (bedrijfs-)informatie;
II. ‘Planning’ heeft als hoofddoel het voorbereiden van toekomstige beslissingen.
Welk antwoord is goed?
|
|
|
I is fout en II is goed
|
|
|
I is goed en II is fout
|
|
|
I en II zijn fout
|
|
|
I en II zijn goed
|
|
|
14 |
Hieronder staan twee uitspraken:
I. Indien bedrijven, actief in een dynamische branche/sector, frequent doen aan ‘productinnovatie’ en ‘procesinnovatie’, dan is dat voldoende.
II. De MbO filosofie is een managementinstrument gericht op doelbereiking; autoritair leiderschap is daarbinnen dan ook veel belangrijker dan sociaal gericht leiderschap.
Welk antwoord is goed:
|
|
|
I en II zijn beide fout
|
|
|
I is goed en II is fout
|
|
|
I is fout en II is goed
|
|
|
I en II zijn beide goed
|
|
|
15 |
Welk antwoord is goed?
Welk factor van onderstaande vier beïnvloedt het minst de arbeidsprestaties van een medewerker van de werkvloer voor de lange termijn? Arbeidsprestaties worden sterk beïnvloed door:
|
|
|
verhoging van de taakvolwassenheid van betrokken werknemer(s)
|
|
|
verbetering van de werkextrinsieke factoren
|
|
|
werkintrinsieke factoren
|
|
|
salarisverhoging
|
|
|
16 |
Welk antwoord is goed?
Welke factor beïnvloedt het minst de arbeidsprestaties van een productiemedewerk(st)er op de langere termijn:
|
|
|
werkintrinsieke factoren
|
|
|
salarisverhoging
|
|
|
de taakvolwassenheid van betrokken werknemer(s)
|
|
|
werkextrinsieke factoren
|
|
|
17 |
Welk antwoord is goed?
In de ‘klok van Handy’ is, beginnende bij 12.00 uur, de volgorde van de vier culturen als volgt:
|
|
|
1. de persoons-/individucultuur 2. de machtscultuur 3. de rolcultuur 4. de taakcultuur
|
|
|
1. de machtscultuur 2. de rolcultuur 3. de taakcultuur 4. de persoons-/individucultuur
|
|
|
1. de machtscultuur 2. de taakcultuur 3. de rolcultuur 4. de persoons-/individucultuur
|
|
|
1. de rolcultuur 2. de taakcultuur 3. de machtscultuur 4. de persoonscultuur
|
|
|
De antwoordkeuzemogelijkheden in deze oefening worden bij het openen van deze pagina telkens in een nieuwe, willekeurige volgorde weergegeven
|